Een zwangere medewerkster, haar ongeboren kind en de zuigeling behoeven aanvullende bescherming op het gebied van arbeidsomstandigheden. Beschermende maatregelen zijn nodig om vroeggeboorte, aangeboren afwijkingen en terugslag van borstvoeding te voorkomen. Ook de belastbaarheid van de zwangere vrouw vermindert.
Bij de melding van zwangerschap kan de werkgever vragen om een schriftelijke zwangerschapsverklaring van een arts of een verloskundige.
Binnen 2 weken na de zwangerschapsmelding heeft de zwangere medewerkster een gesprek met de bedrijfsarts, die haar informatie verstrekt over de arbeidsrisico's voor haarzelf en haar ongeboren kind, De bedrijfsarts geeft ook een mondeling en schriftelijk advies over de eventuele benodigde aanpassing in haar werkzaamheden en werkomgeving.
De zwangere medewerkster maakt op grond van dat advies praktische afspraken over haar werkzaamheden tijdens haar zwangerschap met haar leidinggevende. Indien van toepassing worden daar ook afspraken gemaakt over de periode dat ze borstvoeding geeft.
Bij deze gesprekken worden de volgende regels toegepast:
De zwangere medewerkster wordt bij haar werk niet blootgesteld aan:
Op het gebied van fysieke belasting van de zwangere medewerkster geldt het volgende:
Op het gebied van gevaarlijke stoffen gelden de volgende regels:
De zwangere medewerkster of medewerkster die borstvoeding geeft wordt bij de arbeid niet blootgesteld aan stoffen die de gezondheid van henzelf en/of hun (ongeboren) kind kunnen schaden. Tot die stoffen worden in elk geval gerekend: de stoffen die via de moeder het ongeboren kind of de zuigeling kunnen bereiken, waaronder alle mutagene, kankerverwekkende en voor de voortplanting giftige stoffen. De stoffen waar we hier over spreken zijn te herkennen aan de volgende waarschuwingszinnen op het etiket of veiligheidsinformatieblad:
Biologische agentia
Een aantal biologische agentia kan rond en tijdens de zwangerschap extra risico’s met zich meebrengen voor het (ongeboren) kind.
Denk aan: Tetanus, Campylobacter, ESBL, Miltvuur, Hepatitis E virus, Leptospira hardjo, Brucella abortus en suis, Chlamydophilia abortus, Varkensinfluenza en Cryptosporidium parvo.
Een volledige en actuele lijst is hier te vinden.
In de vlees- en vleeswarenbedrijven dient op grond van de verdiepende RI&E biologische agentia te worden bepaald welke productie- en schoonmaakwerkzaamheden een zwangere medewerkster in de productie kan verrichten. In ieder geval is het in vleesbedrijven voor een zwangere medewerkster niet toegestaan om te werken in de stal, de vuile slacht en de darmbewerking.
Medewerksters die zwanger willen worden, zwanger zijn of borstvoeding geven, wordt geadviseerd om de specifieke risico’s met de bedrijfsarts te bespreken, liefst al in de periode van kinderwens, om gezamenlijk te bezien of aanpassingen van de werkzaamheden noodzakelijk zijn.
Als er aanpassingen in de werkzaamheden of de werkomstandigheden van de zwangere werkneemster nodig zijn, wordt het zogenaamde RAAK-principe gevolgd: