X

Technische gassen in bedrijfsruimten

Datum laatste wijziging: 06-01-2021

Intro / algemeen

In de vlees- en vleeswarensector wordt vaak met technische gassen onder druk vanuit een gasinstallatie gewerkt.

Voorbeelden van toepassingen van technische bulkgassen zijn:

  • Het koelen of bevriezen van vlees of vleeswaren met stikstof,
  • Het indirect koelen van werkruimtes, koelcellen en vriescellen met ammoniak en kooldioxide,
  • Het verdoven van dieren in de slachterij met kooldioxide,
  • Het verpakken van vlees en vleeswaren met soorten foodmix,
  • Het afbranden van haren van karkassen met aardgas.

Sommige technische bulkgassen worden als tot vloeistof verdichte gassen opgeslagen.

Links

Risico

Algemene risico’s technische bulkgassen

  • Ammoniak kan in lage concentraties in lucht leiden tot vergiftiging en tot ernstige chemische brandwonden en oogletsel. Daarnaast kan het leiden tot brand en explosie.
  • Stikstof, kooldioxide, foodmix en aardgas kunnen in hoge concentraties in lucht leiden tot verstikking.
  • Kooldioxide en foodmix kunnen ook in lage concentraties in lucht al gezondheidsschade geven.
  • Zuurstof kan bij hogere concentraties in lucht het brand- en explosiegevaar bevorderen.
  • Aardgas kan in hoge concentraties in lucht leiden tot brand en explosie.

Om de veiligheid en gezondheid van de medewerkers en die van het milieu te kunnen waarborgen, moet lekkage van deze gevaarlijke technische bulkgassen worden voorkomen.

Eisen

Eisen aan beheersmaatregelen technische bulkgassen

Het Veiligheidsinformatieblad van het gas(mengsel) van de leverancier geeft informatie over de risico’s en de te treffen beheersmaatregelen. Raadpleeg het veiligheidsinformatieblad van de leverancier aandachtig en bepaal of de genomen beheersmaatregelen afdoende zijn.

Schakel bij twijfel een specialist in voor een advies, bijvoorbeeld een veiligheidskundige of arbeidshygiënist.

Gasinstallaties moeten aan strenge veiligheidseisen voldoen en moeten worden ontworpen en gebouwd door daarvoor gespecialiseerde en erkende bedrijven. Het ontwerp moet voldoen aan de wettelijke eisen, zoals weergegeven in de betreffende Publicatiebladen Gevaarlijke Stoffen en hanteert daarbij een “good engineering practice”. Latere wijzigingen aan de installatie moeten ook door een deskundige firma worden uitgevoerd.

Voor de ingebruikname moeten gasinstallaties worden gecontroleerd op lekdichtheid en op goed functioneren.

De installatie moet, afhankelijk van de omvang en het soort gas, zijn uitgerust met belangrijke veiligheidsvoorzieningen zoals: niveaubeveiligingen, noodstopsysteem, overdrukbeveiligingen, gasdetectiesysteem, alarmeringssysteem, inblokafsluiters en automatische ventilatiesysteem. Deze veiligheidsvoorzieningen moeten ook blijven werken als de energievoorziening uitvalt. Bij deze kritieke systemen zal steeds bekeken moeten worden tot op welk niveau veiligheden ingebouwd moeten worden voor uitzonderlijke situaties bv een noodstroomvoorziening op kritieke componenten.

Omdat de werking van de veiligheidsvoorzieningen van de gasinstallaties kritisch zijn, moeten die componenten regelmatig worden getest door een deskundige op basis van de eisen gesteld in wetgeving en onderhoudsvoorschrift. Daarnaast moet er een programma zijn voor periodieke inspecties van en preventief onderhoud aan de installatie.

De installatie waarin een technisch bulkgas wordt gebruikt moet voor dat gas geschikt zijn en leidingen en vaten moeten duidelijk zijn geïdentificeerd.

Elke gasinstallatie moet zijn voorzien van een installatieboek dat de beschrijving van de installatie bevat, plus de bedieningshandleiding en het installatielogboek. In het logboek moet het onderhoud, wijzigingen, keuringen, reparaties e.d. worden bijgehouden.

Betreedbare ruimtes waar met gevaarlijke bulkgassen wordt gewerkt moeten goed worden geventileerd:

   a. In ruimten met minder dan 100 m³ inhoud een ventilatievoud van 4 x per uur of meer;

   b. In ruimten groter dan 100 m³ inhoud een ventilatievoud van 2 x per uur of meer.

Werkruimtes waar weinig ventilatie is en gaslekkages kunnen optreden moeten worden bewaakt met vast opgestelde gasdetectoren die automatisch zijn gekoppeld aan visuele en akoestisch alarmen.

De alarmsignalen moeten waarneembaar zijn bij het betreden van de ruimte buiten iedere toegangsdeur en binnen in die ruimtes. Een deskundige moet vaststellen hoeveel gasdetectoren moeten worden opgesteld en waar die geplaatst moeten worden. Dit moet in een meetplan zijn vastgelegd. Het toegepaste detectieprincipe dient geschikt te zijn voor de omstandigheden waaraan de detector wordt blootgesteld (temperaturen, vochtigheid e.d.). De goede werking van de detectoren moet worden gewaarborgd door middel van periodiek onderhoud en kalibratie door een specialist in een frequentie zoals vermeld in de gebruikshandleiding van de leverancier (meestal halfjaarlijks).

Het is belangrijk dat daarvoor aangestelde technische medewerkers een goede kennis hebben van de werking van de gasinstallatie en de eigenschappen van de betrokken gassen.

Omdat dergelijke gasinstallaties ernstige incidenten kunnen veroorzaken is het vereist dat het bekend is wat er gedaan moet worden als zich een noodsituatie voordoet. Er dient te zijn vastgelegd hoe te handelen bij een lekkage van een bulkgas, met daarbij een vermelding van welke functionaris welke handelingen moet verrichten.
Let er op dat er altijd genoeg bekwame TD-medewerkers aanwezig zijn om die procedure uit te voeren (houd daarbij ook rekening met nachtdienst, vakantie en ziekte).

Zorg dat bij de training van de BHV-ers ook aandacht worden besteed incidenten met gasinstallaties. Op basis van een risicobeoordeling moet per vestiging vastgelegd worden hoe vaak een BHV-oefening worden georganiseerd met een fictieve gaslekkage om na te gaan of de aanpak en inzet van de betrokkenen effectief en veilig is.

Alle betrokken werknemers moeten voorlichting en instructie  krijgen over de gevaren van de gassen en hoe men moeten handelen in geval van een lekkage en bij het klinken van het alarm.

Bij het werken aan bepaalde gasinstallaties moeten de medewerkers beschermende kleding en –handschoenen dragen plus een gelaatscherm die hen beschermen tegen het onverwachte contact met het zeer koude of bijtende tot vloeistof verdichte gas. Het veiligheidsinformatieblad van de gasleverancier geeft daar uitsluitsel over.

In ruimtes waar gaslekkage kan optreden en een stationaire gasmeting redelijkerwijs niet uitvoerbaar is, moet tijdens het verblijf in die ruimtes de concentratie van het gas worden gemeten met een draagbare gekalibreerde gasdetector met de ingestelde alarmen, zie voor dat laatste de specifieke beheersmaatregelen per bulkgas.

Specifieke risico’s en eisen aan beheersmaatregelen technische bulkgassen

 

https://www.gevaarsymbolen.be/sites/default/files/public/styles/160x160/public/ico-acid-old_0.png?itok=IOVxoI76https://www.gevaarsymbolen.be/sites/default/files/public/styles/160x160/public/ico-skull-new.png?itok=kkVO1iovhttps://www.gevaarsymbolen.be/sites/default/files/public/styles/160x160/public/ico-aqua-new.png?itok=9_AmHVsfhttps://www.gevaarsymbolen.be/sites/default/files/public/styles/160x160/public/ico-bottle-new_0.png?itok=CBvQ_Jib

Ammoniak  (NH3)

Ammoniak is een sterk bijtend giftig gas. De veilige grenswaarde voor een 8-urige blootstelling aan ammoniak is 20 parts per million (20 ppm) in lucht. Inademing  kan bij 1.300 ppm in lucht al tot een levensbedreigende longschade leiden.

Bij concentraties boven 20.000 ppm in lucht (2 Vol%) kunnen ernstige chemische brandwonden ontstaan aan huid en ogen.

Tussen 15 en 29 Vol% in lucht kan het zelfs leiden tot een explosie.

Kortom, het gebruik van ammoniak als koelmiddel kan grote gevaren geven voor de medewerkers en voor de directe omgeving.

De gesloten koelinstallatie waarin zich ammoniak bevindt moet aan strenge veiligheidseisen voldoen. Daarom is deskundigheid van een erkend installatiebureau vereist voor het ontwerp en de aanleg ervan.

De ammoniakkoelinstallatie moet zo worden geplaatst dat bij het vrijkomen van ammoniakgas deze niet bij de medewerkers of bij eventuele ontstekingsbronnen kan komen. Zo nodig wordt een compartimentering aangebracht zodat ontstekingsbronnen zijn afgeschermd van ruimte met een ammoniakkoelinstallatie. De installatie is vaak geplaatst in een speciaal daarvoor ingerichte machinekamer. De toegang tot deze machinekamer moet zijn afgesloten voor onbevoegden.

De ammoniakkoelinstallatie moet voldoen aan de wettelijke eisen, zoals gesteld in het Publicatieblad Gevaarlijke Stoffen 13 (PGS 13).

Het ontwerp van een nieuwe koelinstallatie moet ter goedkeuring worden aangeboden aan een Nederlandse Conformiteitsbeoordelingsinstantie (NL-CBI). Na het akkoord van de NL-CBI en van het bevoegd gezag mogen de bouwwerkzaamheden door een daarvoor deskundige firma’s aanvangen.

Voordat een koelinstallatie in gebruik mag worden genomen, moet die opnieuw ter keuring worden aangeboden aan de NL-CBI. Na goedkeuring geeft de NL-CBI een “Verklaring van ingebruikneming” af.

Wijzigingen aan de bestaande Ammoniakinstallatie moeten door daarvoor deskundige firma’s worden uitgevoerd. Ook na wijzigingen aan de koelinstallatie moet een goedkeuring door NL-CBI worden afgegeven voor ingebruikname.

Het NH3-gasdetectiesysteem moet zijn voorzien van een laag alarmniveau (200 ppm) en een hoog alarmniveau (800 ppm).

Bij het detecteren van het lage 200 ppm niveau wordt het alarm geactiveerd. Het is toegestaan bij een laag niveau de alarmering te beperken tot een bezette portiersloge, controlekamer of een andere ruimte waarin zich bedieningspersoneel bevindt die actie kan nemen.

Bij het detecteren van het hoge 800 ppm niveau wordt de koelinstallatie automatisch afgeschakeld (noodstopsysteem) en worden aanwezige automatische inblokvoorzieningen in werking gesteld en de noodventilatie ingeschakeld. Het koelsysteem moet zo zijn ontworpen dat na het stilleggen vanwege een noodstop het systeem niet automatisch weer in werking kan gaan. Iemand met voldoende kennis van zaken bekijkt welke gevolgen er in het koelsysteem zijn opgetreden door de noodstop. Ook wordt eerst een controle gedaan of alle veiligheden ook weer ingeschakeld zijn voordat de ammoniakinstallatie wordt opgestart.

Bij het betreden van de machinekamer voor periodieke inspectie moet de daarvoor aangestelde medewerker in het bezit zijn van een vluchtmasker geschikt voor ammoniak en een communicatiemiddel waarmee hij in contact kan komen met een collega.

Als een ruimte met een geringe ammoniaklekkage kort moet worden betreden om de lekkage op te zoeken, mag dat uitsluitend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De concentratie ammoniak is en blijft onder de 800 ppm, plus
  2. De betreffende ruimte wordt sterk geventileerd, plus
  3. De ruimte wordt met 2 personen tegelijk betreden en zij gebruiken ieder een volgelaatsmasker met K3P2-filterbus en ruiken tijdens hun verblijf in de ruimte geen NH3, plus
  4. Zij zijn voorzien van een draagbare gekalibreerde NH3-gasdetector en de gemeten concentratie NH3 blijft onder de 800 ppm alarmgrens.

Als aan 1 of meer van bovenstaande voorwaarden niet (meer) kan worden voldaan is het betreden van en het verblijven in een ruimte met ammoniaklekkage niet toegestaan. In dat geval moet er gewacht worden op de aankomst van de koeltechnisch installateur of op de brandweer die met onafhankelijke adembescherming en in beschermende kleding de ruimte mogen betreden.

Ruimtes waarin zich grote hoeveelheden NH3 hebben opgehoopt, mogen uitsluitend met voorzieningen voor ademlucht worden betreden door personen die daarin getraind zijn. Dat geldt ook wanneer in een ruimte personen dringend hulp nodig hebben en het hoofdalarm klinkt.
Een ruimte mag na een lekkage weer worden vrijgegeven als de lekkage is verholpen en door metingen is vastgesteld dat de ammoniakconcentratie onder de grenswaarde van 20 ppm is gekomen.

Bevat de koelinstallatie meer dan 5.000 kg ammoniak, dan moet er wettelijk een Aanvullende RI&E (ARIE) worden uitgevoerd om na te gaan of  de veiligheidssystemen adequaat zijn. De getroffen  beheersmaatregelen moeten zijn vermeld en geborgd in een Veiligheidsbeheerssysteem  (VBS). De ARIE en het VBS moeten voldoen aan de wettelijke eisen uit het Arbobesluit artikel 2.2 – 2.5.

 

https://www.gevaarsymbolen.be/sites/default/files/public/styles/160x160/public/ico-bottle-new_0.png?itok=CBvQ_Jib

Stikstof (N2)

Stikstof is een kleurloos en geurloos luchtverdringend gas. Het kan in hoge concentraties leiden tot verstikking. Stikstofgas is iets lichter dan lucht, maar kan in eerste instantie naar onderen zakken door een zeer koude gastemperatuur. Normale lucht bevat ca. 78 Vol% stikstof en ca. 21 Vol% zuurstof. Als de zuurstofconcentratie in een werkruimte door een stikstoflekkage terugloopt onder 19 Vol%, mag er niet meer onbeschermd in gewerkt worden.

Stikstof wordt vaak als tot vloeistof verdicht gas opgeslagen en kan door de zeer lage temperatuur ernstige bevriezing van de huid en de ogen veroorzaken en ook de longen ernstig beschadigen.
                                                                                                     
De stikstofinstallatie moet voldoen aan de wettelijke eisen, zoals gesteld in het Publicatieblad Gevaarlijke Stoffen 9 (PGS 9).

De vast opgestelde detectoren zijn gekalibreerd, voorzien van CE-markering en hebben een vooralarm dat in werking treedt wanneer de zuurstofconcentratie in de ruimte 19,0 Vol% bedraagt en een hoofdalarm dat in werking treedt wanneer de zuurstofconcentratie in de ruimte lager 18 Vol% in lucht bedraagt.

In ruimtes waar een stationaire meting redelijkerwijs niet uitvoerbaar is, wordt voordat de ruimte wordt betreden, alsmede tijdens het verblijf in die ruimte, het zuurstofgehalte gemeten met een draagbare O2- detector met dezelfde alarmsetting als het stationaire detectiesysteem.

Bij het vooralarm moet er onderzocht worden waar de lekkage is en maatregelen getroffen worden die te verhelpen. Bij het hoofdalarm moet de toevoer van stikstof worden afgesloten, eventuele aanwezige personen moeten de ruimte verlaten  en er worden maatregelen getroffen om de toegang tot de ruimte te beletten.

Stikstof wordt opgeslagen in een opslagtank die buiten staat op voldoende afstand van gebouwen, parkeerplaatsen en erfafscheiding om oververhitting door een eventueel aangrenzende brand te voorkomen.

De opslagtank wordt vanuit een tankwagen gevuld door de tankwagenchauffeur die tijdens het vullen bij de tankwagen moet blijven. De stikstoftank is voorzien van een gasspecifieke aansluiting waaraan de koppeling met de slang van de tankwagen wordt bevestigd. De opslagtank moet fysiek zijn beveiligd tegen aanrijdgevaar en is beveiligd tegen het per ongeluk wegrijden met een nog aangesloten vulslang.

Voor alle eisen die aan de opslag van vloeibare stikstof worden gesteld, zie PGS 9.

Er worden soms ook kleinere verplaatsbare opslagvaten met vloeibare stikstof binnen gebruikt. Deze opslagvaten moeten ook zijn voorzien van de benodigde veiligheidsinrichtingen, zoals breekplaten en veiligheidsventiel.

De maximaal toegestane hoeveelheid vloeibare stikstof per opslagvat, die in het geheel kan vrijkomen in een niet geventileerde ruimte kan worden berekend. Daarbij is uitgegaan dat de hoeveelheid zuurstof in de ruimte boven de 19 Vol% blijft.

Inhoud ruimte (in kubieke meter) x factor 0,13 = Maximaal toegestane hoeveelheid vloeibare stikstof per vat (in liter). Voorbeeld: Een ruimte met een inhoud van 169 m3 x 0,13 = maximaal 22 liter vloeibare stikstof per vat. Er mogen zich niet meer dan 2 van elkaar gescheiden opslagvaten met vloeibare stikstof in een ruimte bevinden. Zie verder onderstaande grafiek.

Bij het uitvoeren van werkzaamheden aan de stikstofinstallatie moeten de medewerkers tenminste beschermende vloeistofdichte kleding, –handschoenen, -laarzen dragen plus een gelaatscherm en stoothelm die hen beschermen tegen onverwachtse contact met het zeer koude stikstof (vloeistof en gas).

 

Als een ruimte met een geringe stikstoflekkage moet worden betreden om de lekkage op te zoeken, mag dat uitsluitend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De zuurstofconcentratie in de ruimte is 19 Vol% of hoger, plus
  2. De betreffende ruimte wordt sterk geventileerd, plus
  3. De ruimte wordt met 2 personen tegelijk betreden, plus
  4. Zij zijn voorzien van een draagbare gekalibreerde zuurstof gasdetector en de gemeten concentratie O2 blijft boven 19 Vol% O2.

Als aan 1 of meer van bovenstaande voorwaarden niet (meer) kan worden voldaan is het betreden van en het verblijven in een ruimte met stikstoflekkage niet toegestaan. In dat geval moet er gewacht worden op de aankomst van het installatiebedrijf of op de brandweer die met onafhankelijke adembescherming de ruimte mogen betreden.

Een werkruimte mag na een lekkage weer worden vrijgegeven voor werkzaamheden als de lekkage is verholpen en door metingen is vastgesteld dat de zuurstofconcentratie in lucht  boven 19,0 Vol% is.

https://www.gevaarsymbolen.be/sites/default/files/public/styles/160x160/public/ico-bottle-new_0.png?itok=CBvQ_Jib

Kooldioxide CO2
Kooldioxide is een kleurloos en geurloos luchtverdringend gas dat ongeveer 1,5 keer zwaarder is dan lucht. Het kan in hoge concentraties leiden tot verstikking en het wordt als zodanig ook gebruikt om slachtdieren te verdoven.

Kooldioxide wordt als vloeibaar gemaakt gas opgeslagen en kan door de zeer lage temperatuur ernstige bevriezing van de huid en de ogen veroorzaken en de longen ernstig beschadigen.

Kooldioxide wordt ook in een vaste vorm gebruikt als korrels droogijs (-79°C).

Wanneer onverwachts CO2 vrijkomt, dient iedereen onmiddellijk vooral de lager gelegen ruimtes (besloten ruimtes zoals kelders en tanks) te verlaten, omdat hier het gevaar van een te hoge CO2-concentratie bijzonder groot is.
Deze regel is bedoeld voor situaties waarbij (eventueel ongemerkt) een relatief grote hoeveelheid kooldioxide in een ruimte vrij komt of kan komen (bv bij toepassing van kooldioxidegas en droogijs).

De CO2-installatie moet voldoen aan de wettelijke eisen, zoals gesteld in het Publicatieblad Gevaarlijke Stoffen 9 (PGS 9).De volgende veiligheidsmaatregelen zijn in dit opzicht belangrijk:
• CO2-installaties dienen te allen tijde gesloten te blijven. Lekkages moeten onmiddellijk gedicht worden.
• CO2-gas uit een installatie of uit een veiligheidsklep moet naar de buitenlucht worden afgevoerd.
• Ruimtes met CO2-installaties moeten afdoende ventilatie hebben.
De gekalibreerde CO2-detectoren moeten op ca. 0,25 m. van de vloer worden opgesteld en hebben: een vooralarm dat in werking treedt wanneer de CO2-concentratie in de ruimte 1,5 Vol% bedraagt en een hoofdalarm dat in werking treedt wanneer de CO2-concentratie in de ruimte hoger is dan 3 Vol% in lucht.

Bij het vooralarm moet er onderzocht worden waar de lekkage is en maatregelen getroffen worden die te verhelpen. Bij het hoofdalarm moet de toevoer van kooldioxide worden afgesloten, eventuele aanwezige personen moeten de ruimte direct verlaten en er worden maatregelen getroffen om de toegang tot de ruimte te beletten.

De goede werking van de detector blijft gewaarborgd door middel van periodiek onderhoud en deskundige controle in een frequentie zoals gesteld in de gebruikshandleiding van de leverancier, meestal halfjaarlijks.

In ruimtes waar een stationaire meting redelijkerwijs niet uitvoerbaar is, wordt voordat de ruimte wordt betreden, alsmede tijdens het verblijf in die ruimte, het kooldioxidegehalte gemeten met een draagbare gekalibreerde CO2- detector met dezelfde alarmsetting.

Verdovingsputten voor slachtdieren zijn besloten ruimten en mogen alleen betreden worden nadat alle veiligheidsmaatregelen zijn getroffen, metingen zijn verricht en de CO2-installatie tegen inschakelen is beveiligd. Dit moet vermeld staan op de uit te geven ‘Werkvergunning betreden besloten ruimtes’.

Als een ruimte met een geringe kooldioxidelekkage moet worden betreden om de lekkage op te zoeken, mag dat uitsluitend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De concentratie kooldioxide is en blijft onder de 3 Vol% in lucht, plus
  2. De betreffende ruimte wordt sterk geventileerd, plus
  3. De ruimte wordt met 2 personen tegelijk betreden, plus
  4. Zij zijn voorzien van een draagbare gekalibreerde CO2-gasdetector en de gemeten concentratie CO2 blijft onder de 3 Vol% alarmgrens in lucht.
     

Als aan 1 of meer van bovenstaande voorwaarden niet (meer) kan worden voldaan, is het betreden van en het verblijven in een ruimte met kooldioxidelekkage niet toegestaan. In dat geval moet er gewacht worden op de aankomst van het installatiebureau of op de brandweer die met onafhankelijke adembescherming de ruimte mogen betreden.

Ruimtes waarin zich grote hoeveelheden CO2 hebben opgehoopt, mogen uitsluitend met een onafhankelijke adembescherming (perslucht) worden betreden. Dat geldt ook wanneer in een ruimte personen een ongeluk hebben gehad die dringend hulp nodig hebben en het hoofdalarm klinkt.
Een werkruimte mag weer worden vrijgegeven voor werkzaamheden als de lekkage is verholpen en door metingen is vastgesteld dat de concentratie kooldioxide onder 1,5 Vol% is gekomen.

Kooldioxide wordt opgeslagen in een opslagtank die buiten staat op voldoende afstand van gebouwen, parkeerplaatsen en erfafscheiding om oververhitting door een eventueel aangrenzende brand te voorkomen.

De opslagtank wordt vanuit een tankwagen gevuld door de tankwagenchauffeur die tijdens het vullen bij de tankwagen moet blijven. De kooldioxidetank is voorzien van een gasspecifieke aansluiting waarmee de koppeling met de slang van de tankwagen wordt aangesloten. De opslagtank is fysiek beveiligd tegen aanrijdgevaar en is beveiligd tegen het per ongeluk wegrijden met een nog aangesloten vulslang.

Bij het uitvoeren van werkzaamheden aan de CO2-installatie moeten de medewerkers tenminste beschermende vloeistofdichte kleding, -handschoenen en -laarzen dragen plus een gelaatscherm en stoothelm die hen beschermen tegen het contact met zeer koude kooldioxide (vloeistof en gas).

Stationaire CO2-blusinstallaties mogen, als ze moeten worden getest of bij een noodtoestand, uitsluitend in werking worden gezet als er zich binnen deze gevarenzone geen personen bevinden. Wanneer kooldioxide via leidingschachten, wandopeningen, ventilatie- of airconditioninginstallaties in andere ruimtes terecht kan komen, behoren ook deze tot de gevarenzone.

 

Zuurstof (O2)
Zuurstof is een kleurloos en geurloos gas die niet schadelijk is voor de gezondheid. Het gas is iets zwaarder dan lucht. Normale lucht bevat ca. 78 Vol% stikstof en ca. 21 Vol% zuurstof. Als de zuurstofconcentratie in lucht door een lekkage oploopt tot boven de 23 Vol% verhoogd dit het brand- en explosierisico aanzienlijk.

Zuurstof wordt als vloeibaar gemaakt gas opgeslagen en kan door de zeer lage temperatuur ernstige bevriezing van de huid en de ogen veroorzaken en de longen ernstig beschadigen.

De gasinstallatie waarin zich zuurstof bevindt moet voldoen aan de wettelijke eisen, zoals gesteld in het Publicatieblad Gevaarlijke Stoffen 9 (PGS 9).

De O2-detectoren zijn gekalibreerd, voorzien van CE-markering en hebben een optisch vooralarm en een akoestisch hoofdalarm Bij het vooralarm moet er onderzocht worden waar de lekkage is en maatregelen getroffen worden die te verhelpen. Bij het hoofdalarm moet de toevoer van zuurstof worden afgesloten, eventuele aanwezige personen moeten de ruimte verlaten  en er worden maatregelen getroffen om de toegang tot de ruimte te beletten.
In betreedbare ruimtes waar een stationaire meting redelijkerwijs niet uitvoerbaar is, wordt voordat de ruimte wordt betreden, alsmede tijdens het verblijf in die ruimte, het zuurstofgehalte gemeten met een draagbare O2-detector met dezelfde alarminstelling.

Als een ruimte met een geringe zuurstoflekkage moet worden betreden om de lekkage op te zoeken, mag dat uitsluitend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De concentratie van zuurstof in de ruimte is lager dan 22,0 Vol%, plus
  2. De betreffende ruimte wordt sterk geventileerd, plus
  3. De ruimte wordt met 2 personen tegelijk betreden, plus
  4. Zij zijn voorzien van een draagbare gekalibreerde O2-gasdetector en de gemeten concentratie O2 blijft onder de 22,0 Vol% alarmgrens in lucht.

Als aan 1 of meer van bovenstaande voorwaarden niet (meer) kan worden voldaan is het betreden van en het verblijven in een ruimte met zuurstoflekkage niet toegestaan. In dat geval moet de ruimte extra geventileerd worden tot het zuurstofniveau onder de 22,0 Vol% is gedaald.

Zuurstof wordt opgeslagen in een opslagtank die buiten staat op voldoende afstand van gebouwen, parkeerplaatsen en erfafscheiding om oververhitting door een eventueel aangrenzende brand te voorkomen.  De opslagtank wordt vanuit een tankwagen gevuld door de tankwagenchauffeur die tijdens het vullen bij de tankwagen moet blijven. De zuurstoftank is voorzien van een gasspecifieke aansluiting waaraan de koppeling met de slang van de tankwagen kan wordt gemaakt. De tank is fysiek beveiligd tegen aanrijdgevaar en is beveiligd tegen het per ongeluk wegrijden met een nog aangesloten vulslang.

Bij werkzaamheden aan de zuurstofinstallatie moeten de medewerkers tenminste beschermende vloeistofdichte kleding, -handschoenen en -laarzen dragen plus een gelaatscherm en stootpet die hen beschermen tegen het contact met zeer koude zuurstof (vloeistof en gas).

Foodmix
Foodmix is een kleurloos en geurloos gasmengsel dat in de verpakking van vlees en vleeswaren wordt gebruikt om het bederf van het voedsel te vertragen. Er worden verschillende soorten foodmix gebruikt, waarbij de gassamenstelling verschilt.

De volgende gassen worden meestal gebruikt in foodmix: stikstof, kooldioxide en zuurstof.

De exacte samenstelling bepaalt de risico’s van dit gasmengsel en de te treffen beheersmaatregelen. 

Zie daarvoor het Veiligheidsinformatieblad van de leverancier.

Bij de verpakkingsmachines waar met foodmix wordt gewerkt moet geforceerde afzuiging zijn geplaatst. De effectiviteit de afzuiging moet zodanig zijn dat de grenswaarden van de gassen uit de foodmix niet wordt overschreden op de werkplek. De juiste werking moet door een deskundige met metingen worden vastgesteld en vastgelegd in een meetrapport.

Foodmix wordt soms opgeslagen in kleine buffertanks in de verpakkingsafdeling.

Op die buffertank moet een leiding naar buiten zijn aangesloten om bij wisseling van type foodmix de inhoud naar een veilige plaats buiten te kunnen aflaten.                           
In de verpakkingsruimte moeten tevens vast opgestelde gasdetectoren worden geplaatst die meten of de grenswaarden worden overschreden en waardoor visueel en akoestisch alarm wordt gegenereerd.

Een deskundige van de gasdetectieleverancier bepaalt hoeveel detectoren er geplaatst moeten worden en op welke plaatsen.

https://www.gevaarsymbolen.be/sites/default/files/public/styles/160x160/public/ico-flamme-new.png?itok=rYgxSetihttps://www.gevaarsymbolen.be/sites/default/files/public/styles/160x160/public/ico-bottle-new_0.png?itok=CBvQ_Jib

Aardgas (ca. 80% Methaan CH4)
Aardgas is een kleurloos luchtverdringend en licht ontvlambaar gasmengsel, dat voor het grootste deel uit methaangas bestaat. Een hoge concentratie in lucht kan leiden tot verstikking. Door toevoeging van een specifieke geurstof is een lekkage snel te herkennen. Aardgas is lichter dan lucht. De explosiegrenzen liggen tussen 4 Vol% en 17 Vol% in lucht.

Bij het verbranden van veel aardgas komen gevaarlijke hoeveelheden kooldioxide en stikstofoxides vrij. Bij onvolledige verbranding kan er ook giftig koolmonoxide ontstaan. Daardoor is een zeer goede plaatselijke afzuiging van de verbrandingsgassen van groot belang.

Het aardgas wordt betrokken uit het landelijke aardgasnet. De bedrijfseigen installatie wordt aangesloten op het ontvangstpunt in het bedrijf na het drukreduceertoestel en de gasmeter.

De ontwerpende partij zorgt dat een nieuwe gasinstallatie voldoet aan de wettelijke eisen en hanteert daarbij een “good engineering practice”.

De nieuwbouw van en latere wijzigingen aan de installatie moeten worden uitgevoerd door erkende  firma’s.

Bij een vermoeden van een gaslekkage is het van belang dat de gastoevoer snel wordt afgesloten door de hoofdafsluiter dicht te draaien. Aanwezige personen moeten het gebied verlaten, de ruimte moet worden geventileerd en de brandweer moet worden gealarmeerd in verband met het explosie- en brandgevaar.

Een werkruimte mag weer worden vrijgegeven door de brandweer als de lekkage is verholpen en als door metingen is vastgesteld dat de concentratie aardgas 0% LEL is.

Wensen

Wensen beheersmaatregelen technische bulkgassen

Bij de toegangsdeuren naar ruimtes die door middel van gasdetectie worden bewaakt naast de verplichte visuele en akoestische alarmering ook een display te plaatsen met een aanduiding van de daadwerkelijk gemeten gasconcentratie.

De gemeten gaswaardes worden continu gemonitord en geregistreerd op een digitale  bedrijfsplattegrond. De alarmering en deze digitale weergave moet ook gelinked zijn aan de smartphones van de dienstdoende TD-medewerker en het hoofd BHV. Men heeft zo een goed overzicht van welke detector een alarmmelding geeft en wat de gemeten  waarde is.

Leidingen en opslagtanks waar technische bulkgassen doorlopen moeten worden geïdentificeerd met markeringen volgens de norm NEN 3050. Deze markeringen hebben het voordeel dat de stromingsrichting aan de hand van pijlen is aangegeven, de gevaarlijke stof in tekst vermeld is en de gevaarsymbolen zijn aangebracht.

ContactLouis Braillelaan 80 2719 EK Zoetermeer